Met carnaval zijn alle mensen gelijk. Of je nu een bietboer bent of een meerminneke, groot of klein, oud of jong, arm of rijk, zwart of wit, dat maakt allemaal geen verschil. Aan de kleding die je met carnaval draagt, kan niemand zien wat je normaal doet. Daarom vinden mensen het ook juist zo leuk om zich te verkleden en lekker gek te doen. Als het geen carnaval is, moet je al zoveel. Naar school, naar je werk, noem maar op. Dat is niet erg, maar we vinden het allemaal weleens prettig om even niets te moeten.
Een paar dagen per jaar mag alles…Echt alles? Nee, dat zou ook weer niet goed zijn. Het is natuurlijk niet de bedoeling dat je ruzie maakt of dingen kapot maakt. Om te kijken of iedereen het wel gezellig houdt, is er met carnaval een speciale politieagent. In Strienestad noemen we die Jan Oorlog. Hij heeft een zwart pak aan, zoals agenten dat vroeger ook droegen. Op zijn hoed zit een mooie, witte pluim en als hij op zijn fluitje blaast, weten alle carnavalvierders dat de prins eraan komt of vertrekt. Als de prins met zijn gevolg over straat loopt, gaat Jan Oorlog altijd voorop om de weg vrij te maken. Zijn naam is niet zomaar verzonnen. Hij is vernoemd naar een politieman die omstreeks het jaar 1900 in Steenbergen en omgeving werkte. Die heette waarschijnlijk niet echt Jan Oorlog, maar zo werd hij wel genoemd!
De prins zou je de ‘baas’ van de stad kunnen noemen met carnaval. Normaal gesproken is dat de burgemeester, maar die geeft op carnavalszaterdag de sleutel van de stad aan de prins. Dat gebeurt na de kinderoptocht. De prins moet de burgemeester wel beloven dat alle feestvierders zich netjes zullen gedragen, en daar moet Jan Oorlog dus weer op letten. De prins kun je makkelijk herkennen, want hij heeft een ‘steek’ op zijn hoofd met hele lange veren. Rood, goud en wit zijn de kleuren van zijn sjieke pak. Bijna overal waar in Strienestad carnaval wordt gevierd, komt de prins met zijn gevolg langs. Op school, op kinderbals, bij bejaarden, bij zieke bietboerkes en meerminnekes, bij grote mensen, in de cafés, op straat… En niet alleen in het echte carnavalsweekeinde, maar ook de drie weken daarvoor al. Carnaval in Strienestad begint altijd met het Snorrebal voor de groten en het Snorrekusbal voor de kleintjes. Een paar maanden eerder al laten de prins en zijn gevolg zich voor het eerst zien. Op de elfde dag van de elfde maand, 11 november dus, maken zij het nieuwe motto bekend. Zoals: Strienestad in volle bloei! Als je carnaval gaat vieren, kun je je met dit motto bijvoorbeeld als bloem verkleden.
Zoals je bijna overal met carnaval een prins hebt, is er ook altijd wel een nar. De nar van Strienestad draagt een groen/rood/geel pak met belletjes. Je ziet hem meestal vlakbij de prins, want officieel moet een nar zijn prins aan het lachen maken. Maar onze nar vindt het nog veel belangrijker om met iedereen feest te vieren, vooral met alle kinderen. Dansen en liedjes zingen, hij doet niets liever. Dat weet de prins ondertussen ook wel, dus die laat de nar lekker zijn gang gaan. In ’t Spel op de Mart, ’s maandags met carnaval op de Markt van Strienestad, haalt de nar helemaal rare streken uit. Soms doet hij dan zo gek, dat het carnavalsfeest bijna niet meer door kan gaan. Gelukkig lossen Jan Oorlog, de prins, en de andere leden van het grote en kleine gevolg dit probleem altijd wel weer op. Want carnaval is dan nog niet afgelopen! Dinsdagmiddag heb je eerst de grote optocht en ’s avonds worden de kleine en de grote mus verbrand. Dan zingen we met z’n allen nog één keer het carnavalsliedje en doen we de zevensprong. Het verbranden van de mus gebeurt door de kleine en de grote Mussekoning. Wat hebben we in Strienestad toch eigenlijk met die mussen?